Verzekeraars mogen belangenbehartiger weigeren na fraude, opname in EVR proportioneel
SAMENVATTING:
Verzekeraars hebben vermoeden van fraude dat belangenbehartiger schade bij beide verzekeraars heeft geclaimd. Belangenbehartiger vordert in kort geding om verzekeraars te verbieden om belangenbehartiger als zaakbehandelaar van zijn cliënten te weigeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom en om verwijdering uit IVR en EVR-registers. De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende vaststaat dat eiser opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd. Buiten kijf staat dat deze gedraging een bedreiging vormt of kan vormen voor de verzekeraar. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat opname in het EVR proportioneel is, gelet op de ernst van de gedraging. Het is van elementair belang voor het verzekeringswezen dat verzekeraars moeten kunnen vertrouwen op informatie die hun door tussenpersonen wordt verstrekt. Vorderingen van eiser worden afgewezen.
ECLI:NL:RBDHA:2022:5296, Rechtbank Den Haag, C/09/627888 / KG ZA 22/325 (rechtspraak.nl)
Kort geding. Vermoeden van fraude bij verzekeraar door een Letselschadeburo door het dubbel claimen van schade. Vorderingen tot verwijdering van registraties en hervatting samenwerking afgewezen. Voorshands staat voldoende vast dat eiser opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd.
1Achmea Schadeverzekeringen N.V.te Apeldoorn,
- Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. te Rotterdam,
gedaagden, advocaat mr. Chr. H. van Dijk te Amsterdam.
2De feiten
2.1.
[eiser Salhi] heeft een eenmanszaak, [eiser] Letselschade, waarmee hij optreedt als belangenbehartiger voor personen die letselschade hebben opgelopen. Op 7 mei 2020 heeft [eiser] een brief verzonden aan (de gevolmachtigde van) NN. In die brief meldt hij dat een cliënt van hem, de heer [persoon] (hierna: [persoon] ) op 4 mei 2020 betrokken is geraakt bij een verkeersongeval, waarbij hij is aangereden door een door NN verzekerd voertuig. [eiser] heeft NN namens [persoon] aansprakelijk gesteld voor de door [persoon] geleden schade.
2.2.
Bij brief van 2 juni 2020 heeft NN de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval van 4 mei 2020 erkend. Op 18 juni 2020 heeft [eiser] NN een bericht gestuurd over het letsel van [persoon] en de omvang van de schade. Op 27 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon] , [eiser] en een medewerker van NN. Vervolgens heeft [eiser] op 1 september 2020 een bericht gestuurd aan NN dat [persoon] een regeling wil treffen om de schade af te wikkelen. Met dat bericht heeft Salhi een schadestaat meegestuurd. De aanspraak is afgewikkeld met een uitkering door NN van € 11.500,– aan schadevergoeding en € 4.410, aan buitengerechtelijke kosten.
de zaak bij Achmea
2.3.
Op 15 juli 2020 is heeft [eiser] Letselschade een bericht gestuurd aan Achmea, waarin melding wordt gemaakt van een verkeersongeval op 10 juli 2020 waarbij [persoon] betrokken is geraakt en waarbij [persoon] is aangereden door een bij Achmea verzekerd voertuig. Met de brief is Achmea aansprakelijk gesteld voor de door [persoon] geleden schade. Bij brief van 24 augustus heeft Achmea de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval van 10 juli 2020 erkend.
2.4.
Op 14 september 2020 heeft [eiser] Letselschade een bericht gestuurd aan Achmea met informatie over de klachten, beperkingen en schadeposten van [persoon] . Het bericht bevat ook een voorstel om een totale regeling te treffen.
het onderzoek
2.5.
Op 6 oktober 2020 heeft Achmea ontdekt dat [persoon] ook een schadeclaim heeft ingediend bij NN. Achmea heeft [eiser] telefonisch op de hoogte gesteld van die ontdekking en is gezamenlijk met NN een onderzoek gestart naar de gang van zaken.
2.6.
Op 7 september 2021 heeft NN een brief aan [eiser] gestuurd met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek. NN vermeldt in deze brief dat [eiser] Achmea en NN niet heeft geïnformeerd over de letselschadeclaim bij de andere verzekeraar, dat de inhoud van de aansprakelijkstellingen in beide zaken in grote lijnen overeenkomt en dat om die reden een redelijk vermoeden is ontstaan dat [eiser] schade bewust dubbel claimde. NN heeft [eiser] gevraagd om een reactie op de uitkomst van het onderzoek. Op 8 oktober 2021 en 30 november 2021 heeft NN rappellen gestuurd aan [eiser] . In het tweede rappel heeft NN gemeld dat Achmea en NN [eiser] verdenken van (poging tot) oplichting en valsheid in geschrifte en dat zij de intentie hebben de samenwerking met [eiser] stop te zetten, aangifte te doen en [eiser] en zijn eenmanszaak te registreren in de daarvoor bestemde registers.
2.7.
Op 17 december 2021 heeft [eiser] op de beschuldigingen gereageerd, met de mededeling dat hoogstens sprake is van een civielrechtelijke tekortkoming.
de getroffen maatregelen
2.8.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft Achmea aan [eiser] bericht geen genoegen te nemen met zijn verklaring en haar eerder aangekondigde voornemens ten uitvoer te brengen. De maatregelen die Achmea heeft getroffen zijn:
- het doen van aangifte van een poging tot oplichting en het plegen van valsheid in geschrifte door [eiser] ;
- registratie van de gegevens van [eiser] en zijn eenmanszaak en opname daarvan in de Gebeurtenissenadministratie (GA) en het Intern Verwijzingsregister (IVR), voor de duur van drie jaren;
- opname van de gegevens van [eiser] en zijn eenmanszaak in het Extern Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van drie jaren;
- stopzetting van de samenwerking met [eiser] en zijn eenmanszaak voor de duur van (ten minste) drie jaren.
Achmea heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld de laatstgenoemde maatregel zelf mee te delen aan zijn cliënten.
2.9.
NN heeft bij brief van 1 februari 2022 aan [eiser] bericht zijn verklaring niet afdoende te vinden. NN heeft meegedeeld eveneens maatregelen te treffen. Die maatregelen komen overeen met de door Achmea getroffen maatregelen, met dien verstande dat NN de gegevens van [eiser] heeft opgenomen in het Incidentenregister en het EVR tot 16 december 2025 en in het IVR tot 16 december 2028. Daarnaast heeft NN de samenwerking met [eiser] en zijn eenmanszaak voor onbepaalde tijd opgezegd en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) op de hoogte gebracht van de opname van de gegevens in haar Incidentenregister.
2.10.
Achmea en NN hebben cliënten van [eiser] inmiddels geïnformeerd over hun beslissing om geen zaken meer te doen met [eiser] Letselschade.
3Het geschil
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
- Achmea en NN te verbieden om [eiser] Letselschade als zaakbehandelaar van zijn cliënten te weigeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Achmea en NN te gebieden over te gaan tot verwijdering van de gegevens van [eiser] en [eiser] Letselschade uit de interne en externe incidenten-/verwijzingsregisters en het CBV;
3. Achmea en NN te veroordelen om de door hen benaderde cliënten van [eiser] te informeren dat de samenwerking met [eiser] Letselschade wordt voorgezet en eerdere berichtgeving hierover wordt herroepen;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Achmea en NN in de kosten van deze procedure.
4De beoordeling van het geschil
Onderdeel van de vorderingen van [eiser] is een gebod tot verwijdering van de diverse registraties van zijn gegevens en de gegevens van [eiser] Letselschade. Het gaat hier om de registraties in het Incidentenregister en het IVR van Achmea en NN en om de opname in het EVR. Voor de beoordeling daarvan geldt het volgende. Voor een registratie in het Incidentenregister is voldoende dat sprake is van een redelijk vermoeden van een incident. Onder een incident wordt in dit geval verstaan een gebeurtenis die als gevolg kan hebben/heeft of heeft gehad dat belangen, integriteit of veiligheid in het geding zijn van de verzekeraar. Uit de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars volgt dat persoonsgegevens kunnen worden opgenomen in een IVR voor zover die (rechts)personen een risico vormen voor de veiligheid en/of integriteit van de verzekeraar. Voor registratie in het EVR gelden de regels zoals opgenomen in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). Op grond daarvan kan registratie plaatsvinden als de gedraging van de betrokken (rechts)persoon, in dit geval [eiser] / [eiser] Letselschade, een bedreiging vormt of kan vormen voor de verzekeraar, in voldoende mate vaststaat dat [eiser] betrokken is bij de laakbare gedragingen en bij de registratie het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen.
4.2.
Omdat uit het voorgaande blijkt dat een hogere drempel geldt voor opname in het EVR dan voor opname in de andere (interne) registraties, zal de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of Achmea en NN hadden mogen overgaan tot registratie van de (persoons)gegevens van [eiser] en [eiser] Letselschade in het EVR. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Achmea en NN tot de conclusie hebben kunnen komen dat [eiser] opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd. [eiser] betwist dat dat het geval is.
Al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat voorshands voldoende vaststaat dat [eiser] opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd. Buiten kijf staat dat deze gedraging een bedreiging vormt of kan vormen voor de verzekeraar. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat opname in het EVR proportioneel is, gelet op de ernst van de gedraging. Het is van elementair belang voor het verzekeringswezen dat verzekeraars moeten kunnen vertrouwen op informatie die hun door tussenpersonen wordt verstrekt. Daarbij komt dat [eiser] desgevraagd ter zitting heeft verklaard nog immer als tussenpersoon op te treden in zaken bij andere verzekeraars, zodat de registratie kennelijk niet de volledige bedrijfsvoering van [eiser] Letselschade belemmert.
4.8.
Een en ander brengt mee dat ook de registraties in het Incidentenregister en de interne verwijzingsregisters van Achmea en NN zijn toegestaan. Voor opname in die registers geldt, zoals blijkt uit 4.1., een “lichtere” toets dan voor opname in het EVR. Dat betekent dat de vordering als genoemd onder II zal worden afgewezen. Dat geldt eveneens voor de vordering als genoemd onder I. Omdat voldoende vaststaat dat [eiser] opzettelijk schade dubbel heeft geclaimd, is ook de maatregel van Achmea en NN om de samenwerking met [eiser] (tijdelijk) stop te zetten, gerechtvaardigd. Dat het informeren van de cliënten van [eiser] Letselschade op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, heeft [eiser] niet onderbouwd. De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van de vordering onder III ook in aanmerking dat [eiser] zelf geen gebruik heeft gemaakt van de door Achmea en NN geboden gelegenheid om zijn cliënten te informeren en dat Achmea en NN de cliënten in neutrale bewoordingen hebben geïnformeerd. Ook de vordering als genoemd onder III zal dus worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
5De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan Achmea en NN te betalen, tot dusverre aan de zijde van Achmea en NN gezamenlijk begroot op € 1.692,–, waarvan € 1.016,– aan salaris advocaat en € 676, aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
« « Vorige bericht: De bende van ellende: UWV en de Belastingdienst! | Volgende bericht: Het zijn niet allen koks die lange messen dragen » »