Medisch adviseur moet zijn rapport overgeleggen
Noot Jan de Bruin bij dit arrest:
Een paar jaar geleden heb ik deze procedure gevoerd bij het Kluchtcollege De Raad van Toezicht op het Verzekeringswezen. Dat orgaan bestaat gelukkig niet meer aangezien dit College slechts de belangen dient van de verzekeraars. De in onderstaand arrest aangevoerde argumenten waarom een medisch adviseur van een verzekeringsmaatschappij wel (onder anderen) zijn rapport waaruit zijn inzichten blijkt dient te overgeleggen werden toen volledig van tafel geveegd maar thans door het Hof Amsterdam toegewezen.
Aan de bedenkelijke praktijken van de beruchte verzekeraars Medirisk, CentraMed en VVAA die standaard weigeren om de adviezen van hun medisch adviseurs op te sturen komt een einde. DR. Cremers en dr. Sukul, medisch adviseurs van voornoemde verzekeraars kunnen zich niet meer verschuilen achter een niet medisch opgeleide dossierbehandelaar. Die tot op heden gepleegde tactiek liet zien dat dossierbehandelaars aan het knippen en plakken waren uit de adviezen van die medisch adviseurs.
Voorts is van algemene bekendheid gezien de rechtspraktijk dat genoemde medisch adviseurs nogal eens zeer speculatief en grievend zich uitlaten over de slachtoffers van medische fouten.
Het arrest van het Hof Amsterdam opent nu direct de mogelijkheid om met succes de heer Cremers en Sukul voor het Medisch Tuchtcollege te dagen vanwege bedenkelijke uitspraken en denkbeelden.
Kortom, eindelijk gerechtigheid in de medische aansprakelijkheidszaken.
LJN: BV2565, Gerechtshof Amsterdam , 200.090.740
Datum uitspraak: 31-01-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Verwerking persoonsgegevens; inzage op grond van Wet bescherming persoonsgegevens.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.090.740
(zaaknummer/rekestnummer rechtbank 294465/ HA RK 10-407)
beschikking van de eerste civiele kamer van 31 januari 2012
inzake
[appellant],
advocaat: mr. P. van der Nat,
tegen:
de onderlinge waarborgmaatschappij voor instellingen in de gezondheidszorg
Medirisk B.A.,
verweerster, gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. E.J.C. de Jong.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 11 mei 2011 die de rechtbank Utrecht tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als verzoeker en verweerster (hierna ook te noemen: Medirisk) als verweerster heeft gegeven; van die beschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingediend op 10 juni 2011, is [appellant] in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 11 mei 2011 en heeft [appellant] twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht. Hij heeft verzocht dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Medirisk zal bevelen om alsnog te voldoen aan het verzoek ex artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), in die zin dat zij opgave doet van elke verwerking van [appellant] betreffende persoonsgegevens als uitgewerkt in alinea 6 van het in eerste instantie inleidend verzoekschrift, door primair een lijst te verstrekken van alle informatiedragers (brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, adviezen, röntgenfoto’s, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts) ongeacht of deze in papieren of in andere vorm beschikbaar zijn, en voorts om aan appellant] kopieën, afschriften of uittreksels te verstrekken van uit de bedoelde lijst door [appellant] daartoe geselecteerde informatiedragers, een en ander met de bepaling dat Medirisk een dwangsom zal verbeuren van duizend euro per dag of gedeelte van een dag gedurende welke zij na de zevende dag vanaf de betekening van de beschikking van het hof met het verstrekken van deze lijst in gebreke blijft, alsmede – indien de lijst is verstrekt – voor elke dag of gedeelte van een dag gedurende welke zij na de zevende dag vanaf de betekening van de opgave van uit deze lijst geselecteerde informatiedragers – geheel of gedeeltelijk – in gebreke blijft met het aan [appellant] verstrekken van de gevraagde kopieën, afschriften of uittreksels, met veroordeling van Medirisk in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift heeft Medirisk verweer gevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Medirisk heeft het hof verzocht het beroep te verwerpen, althans de te geven beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, telkens met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep, te verhogen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de te wijzen beschikking.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2011. Bij die gelegenheid zijn verschenen [appellant], bijgestaan door mr. P. van der Nat, advocaat te Amsterdam, en de heer mr. H.P. Henschen, directeur van Medirisk, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht. Partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Van der Nat voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan mr. De Jong en het hof een productie gezonden. Desgevraagd heeft mr. De Jong voornoemd ter zitting meegedeeld dat hij heeft kennisgenomen van die productie en dat hij instemt met het in het geding brengen daarvan. Vervolgens is aan mr. Van der Nat voornoemd akte verleend van het in het geding brengen van die productie.
2.4 Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2 [appellant] was op 3 oktober 1998 betrokken bij een verkeersongeval waarbij hij een fractuur van het rechter bovenbeen heeft opgelopen. Voor de behandeling van deze fractuur is [appellant] onder behandeling gekomen van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) te Amsterdam. Bij [appellant] is een loge-syndroom opgetreden aan beide onderbenen. Het loge-syndroom aan het linker onderbeen is succesvol behandeld en heeft niet tot blijvende schade geleid. Door het loge-syndroom het rechter onderbeen is wel blijvende schade ontstaan. Er is necrose opgetreden van de voetheffers, waardoor [appellant] nu een klapvoet heeft.
3.3 [appellant] heeft het OLVG aansprakelijk gesteld en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het loge-syndroom aan het rechter onderbeen niet tijdig is behandeld, waardoor necrose is opgetreden. Het OLVG heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij Medirisk.
3.4 Op 26 januari 2000 heeft [appellant] op verzoek van Medirisk de medisch directeur, alsmede het medisch en paramedisch personeel van het OLVG gemachtigd de bij hen berustende medische en paramedische gegevens met betrekking tot de aansprakelijkstelling over te leggen aan de medisch adviseur van Medirisk. [appellant] is er verder mee akkoord gegaan dat de medisch adviseur voor de behandeling van de schadekwestie inzage van de medische gegevens verstrekt aan en ten behoeve van bij Medirisk werkzame medewerkers en adviseurs.
3.5 Medirisk heeft bij brief van 2 februari 2007 namens het OLVG de aansprakelijkheid voor de schade van [appellant] afgewezen. In die brief heeft zij onder meer geschreven:
U verzoekt ons om op basis van de conclusies van de heer Van Rinsum aansprakelijkheid te erkennen.
Ten eerste merken wij op, dat u ons niet toezond alle gegevens waarnaar dr Van Rinsum in zijn rapport verwijst. Wij doelen dan op de opdrachtbrief/vraagstelling die u hem zond, de rapportage van dr P.A. van Luijt van 3 maart 2004 en het deskundigenrapport van de heer R.A.W. Verhagen uit Ziekenhuis Hilversum van 28 februari 2003.
Ten tweede merken wij op dat uit het rapport van de heer Van Rinsum niet kan worden geconcludeerd, dat de problemen met het linker onderbeen een gevolg zijn geweest van verwijtbaar handelen. Hij vermeldt onder meer dat het te ver voert om te stellen dat de gekozen methode niet goed is geweest.
Onze medisch adviseur dr J.E.L. Cremers, chirurg, geeft aan dat het een fractuur betrof in het proximale eenderde deel van het femur, een dwarse fractuur. Destijds was dan de eerste keuze een verlengde gammanagel.
Tevens geeft de heer Van Rinsum aan dat het logesyndroom links tijdig is gediagnostiseerd en adequaat is behandeld.
Wat betreft de problemen rechts blijkt uit het rapport dat het logesyndroom aldaar al vrij vroeg en voor 5 oktober 1998 is opgetreden. De bevindingen wijzen erop, aldus de heer Van Rinsum, dat er waarschijnlijk al tijdens het ongeval een logesyndroom van het rechter onderbeen is opgetreden. Bij vraag tien heeft de heer Van Rinsum aan dat het waarschijnlijk is, dat wanneer de operatieve behandeling van het rechter onderbeen op 5 oktober 1998 was uitgevoerd, het resultaat weinig anders zou zijn geworden.
Op basis daarvan menen wij dat niet aangetoond kan worden, dat er schade aan het rechter been is ontstaan, toe te rekenen aan onze verzekerde.
Op basis van de ons beschikbare gegevens, kunnen wij dan ook geen aansprakelijkheid aanvaarden.
3.6 Bij brief van 12 augustus 2010 is Medirisk door de advocaat van [appellant] onder meer als volgt bericht:
Ik verzoek u daarom mij binnen vier weken na heden (de in de WBp daartoe gegeven termijn) hetzij een kopie te zenden van alle betreffende stukken, hetzij (ten minste) het volledige overzicht ex artikel 35 lid 2 Wbp. Volledigheidshalve verwijs ik u hierbij naar HR 29 juni 2007, LJN BA 3529, met name ook rechtsoverweging 3.6.
De inzage heeft betrekking op elke verwerking van de medische gegevens, dus inclusief alle hierover gevoerde correspondentie, aantekeningen, (telefoon-)notities, besprekingsverslagen, interne en externe adviezen met inbegrip van de adviesaanvragen, et cetera. Uitsluitend de slechts voor de eigen gedachtevorming bestemde en niet met anderen gedeelde werkaantekeningen van uw eigen medisch adviseur kunnen desgewenst uit het ter inzage te geven dossier worden verwijderd. Voor zover door anderen dan uw medisch adviseur, bijvoorbeeld door de behandelend correspondent, medische gegevens van cliënt zijn verwerkt (in de zin van artikel 1 aanhef en sub b Wbp), heeft het inzageverzoek uiteraard ook daarop betrekking. In verband met diens (dier) verantwoordelijkheid te dezer zake, zie ook de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen 2010, verzoek ik u namens cliënt tevens om de opgave van de naam (namen) van de medisch adviseur(s) die sedert 2000 op dit dossier betrokken was (waren).
3.7 Medirisk heeft aan [appellant] het dossier van het OLVG verstrekt.
3.8 In een e-mailbericht van 1 november 2010 heeft de advocaat van [appellant] aan [naam medewerker] van Medirisk onder meer het volgende bericht:
Het dossier dat u mij zendt is niet het volledige (medisch) dossier zoals dat bij Medirisk is gevormd. De door uw medisch adviseur gevoerde correspondentie, respectievelijk de correspondentie die door anderen over het medisch dossier is gevoerd, bevindt zich niet bij de mij gezonden stukken. Cliënt heeft recht op inzage van elke verwerking van zijn persoonsgegevens in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
3.9 In reactie daarop heeft Medirisk bij e-mailbericht van 4 november 2010 te kennen gegeven dat de door de advocaat van [appellant] weergegeven stukken niet zullen worden toegezonden.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Aan de orde is de vraag of Medirisk op grond van de Wbp gehouden is opgave te doen aan [appellant] van elke verwerking van [appellant] betreffende persoonsgegevens en om vervolgens aan [appellant] kopieën, afschriften of uittreksels te verstrekken van de door hem aan te wijzen gegevens. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
4.2 [appellant] stelt zich op het standpunt dat Medirisk inzage dient te geven in alle verwerkte gegevens die zijn gezondheid betreffen. Zolang Medirisk het volledige overzicht als bedoeld in artikel 35 van de Wbp niet verstrekt, is het zijns inziens onmogelijk om te oordelen over de aard en de inhoud van de stukken waarover Medirisk beschikt, over de wijze waarop de medisch adviseur van Medirisk tot zijn advies is gekomen en over de stukken waarop dat advies is gebaseerd. Daarnaast kan ook niet worden vastgesteld of Medirisk over stukken beschikt ter zake waarvan een beroep op artikel 43 Wbp gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
Medirisk stelt daarentegen dat alle door [appellant] verzochte gegevens de persoonlijke gedachten van haar medewerkers bevatten die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad; immers, het medisch dossier betreffende [appellant] is slechts opgesteld door het OLVG, terwijl de bemoeienis van Medirisk beperkt is gebleven tot de beoordeling (mede op basis van het OLVG-dossier) van de schadeclaim van [appellant]. Het overleg in het kader van die beoordeling moet zij vrijelijk kunnen voeren, aldus Medirisk. Het hof maakt hieruit op dat Medirisk mede een beroep doet op artikel 2 sub a van de Wbp, op grond waarvan de verzochte gegevens niet onder de werkingssfeer van de Wbp vallen. Medirisk betoogt voorts dat zich hier de in artikel 43 sub e van de Wbp vermelde uitzondering voordoet, op grond waarvan zij evenmin gehouden is de verzochte gegevens te verstrekken. Subsidiair stelt Medirisk zich op het standpunt dat uit artikel 35 Wbp geen recht op kopieën, afschriften of uittreksels voortvloeit.
4.3 Het hof stelt voorop dat de Wbp strekt ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van Europa van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb EG L 281, zodat de Wbp conform deze richtlijn moet worden uitgelegd. Uit nr. 41 van de considerans en – het in artikel 35 van de Wbp geïmplementeerde – artikel 12 van de Richtlijn volgt dat de betrokkene recht heeft op toegang tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de over hem opgeslagen informatie kan vergewissen. Hieruit vloeit voort dat de verantwoordelijke (in de zin van de Wbp) specifieke informatie behoort te verstrekken aan de betrokkene waardoor deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. De betrokkene kan bij het vragen van deze informatie volstaan met een verwijzing naar artikel 35 van de Wbp en behoeft geen nadere redenen op te geven. De verzoeker mag verwachten dat de vervolgens aan te reiken informatie transparant en volledig zal zijn. Verder zal de verantwoordelijke bij de voldoening aan de door artikel 35 lid 2 van de Wbp op haar gelegde verplichting om aan de betrokkene een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verschaffen niet mogen volstaan met de verstrekking van globale informatie, doch zal zij alle relevante informatie over de betrokkene moeten verschaffen, hetgeen, afhankelijk van de omstandigheden, vaak zal kunnen – en zo nodig op aanwijzing van de rechter zal moeten – gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels. Het in artikel 35 Wbp gebruikte begrip “volledig overzicht” moet veeleer als een ruime aanduiding van de verplichting tot het verschaffen van de gegevens en niet als een beperking worden beschouwd (vergelijk HR 29 juni 2007, LJN AZ 4663 en HR 29 juni 2007, LJN BA 3529).
4.4 Het vorenstaande betekent niet dat alle informatie uit een dossier zonder meer moet worden verstrekt. Zo strekt het inzagerecht zich niet uit tot interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van de verantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad en kan de verantwoordelijke artikel 35 van de Wbp buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen, zij het dat dit op proportionele wijze dient te geschieden; bij de verstrekking van kopieën van bescheiden kunnen bijvoorbeeld daarin aanwezige passages die betrekking hebben op derden worden afgeschermd, indien de belangen van die derden zulks vergen. De laatstgenoemde in artikel 43 aanhef en sub e vervatte uitzondering is onderworpen aan het noodzakelijkheidscriterium. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wbp is een strikte uitleg van dit begrip aangewezen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 892, nr. 3, p.171).
4.5 Uit de brief van Medirisk aan de advocaat van [appellant] van 2 februari 2007 (bijlage 1 bij verweerschrift eerste aanleg) blijkt dat zich in het dossier van Medirisk in ieder geval een rapport van medisch adviseur dr. J.E.L. Cremers (chirurg) bevindt. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is van de zijde van Medirisk verklaard dat deze chirurg een medewerker van Medirisk is. Een rapport van een medisch deskundige valt naar het oordeel van het hof in ieder geval niet buiten de werkingssfeer van de Wbp als bedoeld in artikel 2 sub a van die wet. Een dergelijk rapport, dat de neerslag vormt van een medisch oordeel van een deskundige, valt naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een interne notitie die de persoonlijke gedachten van een medewerker bevat. Evenmin kan Medirisk zich ten aanzien van dit rapport met succes beroepen op de in artikel 43 sub e van de Wbp genoemde uitzondering. Niet valt in te zien waarom het noodzakelijk zou zijn in het belang van de rechten en vrijheden van Medirisk zelf en/of het OLVG om artikel 35 Wbp in zoverre buiten toepassing te laten. Het betoog dat het noodzakelijk is dat degenen die bij de beoordeling van een schadeclaim betrokken zijn intern vrijelijk moeten kunnen overleggen en dat anders haar recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM geschaad zou worden, biedt – mede gezien de strikte uitleg die aan het noodzakelijkheidscriterium in deze bepaling moet worden gegeven – naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwing voor die stelling. Voor zover Medirisk met haar opmerking dat zij ingeval van gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek van [appellant] vreest voor een substantiële stijging van het aantal van dit soort verzoeken heeft willen aangeven dat de administratieve lasten daarvan zodanig disproportioneel zijn dat het verzoek om die reden zou moeten worden afgewezen, heeft zij die stelling eveneens onvoldoende met feiten onderbouwd.
Het betoog van Medirisk dat zij een dergelijk overzicht niet hoeft te verstrekken omdat [appellant] misbruik van recht maakt, faalt. Zelfs indien het zo is dat [appellant] informatie probeert te verkrijgen ten behoeve van een mogelijke letselschadeprocedure, dan ontslaat dit Medirisk niet van de verplichting om te voldoen aan de op haar rustende verplichtingen op grond van de Wbp. Zoals hiervoor reeds is overwogen, behoeft een betrokkene bij een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 35 Wbp immers geen nadere redenen op te geven.
4.6 Medirisk heeft tevens onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt, te weten dat zij niet gehouden kan worden een kopie, afschrift of uittreksel van het rapport te verschaffen. Haar stelling dat [appellant] voldoende in staat is te beoordelen waar en op welke wijze zijn persoonsgegevens zijn verwerkt, doordat hij beschikt over het medisch dossier van het OLVG en Medirisk hem bij brief van 2 februari 2007 een weergave van het advies van haar medisch adviseur heeft gestuurd – hetgeen een voldoende deugdelijk alternatief voor een afschrift van het rapport vormt – kan niet worden gevolgd. Immers, in die brief van 2 februari 2007 is ten aanzien van het advies van de medisch adviseur niet meer opgenomen dan “Onze medisch adviseur dr. J.E.L. Cremers, chirurg, geeft aan dat het een fractuur betrof in het proximale eenderde deel van het femur, een dwarse fractuur. Destijds was dan de eerste keuze een verlengde gammanagel.” Dat is klaarblijkelijk slechts een onderdeel van het advies, waarbij het hof nog opmerkt dat het – gelet op de overige inhoud van die brief (hierboven aangehaald onder 3.5) – lijkt te slaan op het linker onderbeen. Gelet op het in 4.3 genoemde uitgangspunt, te weten het verschaffen van alle relevante informatie, oordeelt het hof dat hieronder in ieder geval de verplichting tot verschaffing van een afschrift/kopie van het advies van dr. J.E.L. Cremers valt. Door Medirisk zijn ook geen andere bezwaren (voortvloeiend uit het belang van de bescherming van [appellant] van de rechten en vrijheden van anderen) genoemd, die aan het verschaffen van een volledig afschrift van het rapport in de weg zouden staan.
4.7 Ten aanzien van overige stukken die zich in het dossier dat Medirisk over [appellant] houdt bevinden, overweegt het hof als volgt. Medirisk heeft tot op heden geweigerd een overzicht te verstrekken van de informatie die zich in haar dossier bevindt.
Ook ten aanzien van het verzoek een overzicht te verstrekken faalt het betoog van Medirisk dat [appellant] misbruik van recht maakt. Het hof verwijst naar het hiervoor overwogene.
Zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – valt voorts niet in te zien dat het verstrekken van een overzicht er reeds toe kan leiden dat het belang dat Medirisk heeft bij het vrijelijk kunnen voeren van overleg geschaad wordt. Om te kunnen beoordelen of het hier gegevens betreft die Medirisk op grond van artikel 2 sub a van de Wbp dan wel artikel 43 sub e van de Wbp niet aan [appellant] hoeft te verstrekken, dient Medirisk derhalve een overzicht over te leggen van de stukken, inclusief eventuele bijbehorende bijlagen, die zich in haar dossier ten aanzien van [appellant] bevinden, waarbij zij per dossierstuk beknopt dient aan te geven waarover dit stuk handelt en om welke reden zij meent dat de uitzondering als bedoeld in artikel 2 sub a van de Wbp en/of artikel 43 sub e van de Wbp op dat stuk van toepassing is.
4.8 Uit het vorenstaande volgt dat het hof zal bepalen dat Medirisk het medisch rapport van dr. J.E.L Cremers (chirurg) dient over te leggen, dat Medirisk een overzicht dient te verstrekken van alle zich in het dossier ten aanzien van [appellant] bevindende stukken, inclusief eventueel daarbij behorende bijlagen, waarbij Medirisk per dossierstuk beknopt dient aan te geven waarover dit stuk handelt en om welke reden zij van mening is dat de uitzondering als bedoeld in artikel 2 sub a van de Wbp en/of artikel 43 sub e van de Wbp op dat stuk van toepassing is. [appellant] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. Gelet op het principiële karakter van deze zaak, zal het hof tevens bepalen dat van deze beschikking terstond beroep in cassatie kan worden ingesteld. Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat Medirisk uiterlijk twee weken nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan aan het hof en de advocaat van de wederpartij het medisch rapport van dr. J.E.L. Cremers (chirurg) zal verstrekken;
bepaalt dat Medirisk uiterlijk twee weken nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan aan het hof en de advocaat van de wederpartij een overzicht zal verstrekken van alle zich in het dossier ten aanzien van [appellant] bevindende stukken, inclusief eventueel daarbij behorende bijlagen, waarbij Medirisk per dossierstuk beknopt dient aan te geven waarover dit stuk handelt en om welke reden zij van mening is dat de uitzondering als bedoeld in artikel 2 sub a van de Wbp en/of artikel 43 sub e van de Wbp op dat stuk van toepassing is;
bepaalt dat van deze beschikking terstond beroep in cassatie kan worden ingesteld;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, L.J. de Kerpel-van de Poel en H.R. Quint, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.
« « Vorige bericht: Rechter niet beledigen svp | Volgende bericht: VU Medisch Centrum » »